De Tour de France startte afgelopen jaar in Yorkshire en deed de eerste dag onder meer het dorpje Aysgarth aan. Het bracht oude herinneringen bij me boven van een vakantie in 1994. Ik was net klaar met school had met mijn studiegenoot en goede vriend Bert een vakantie naar Engeland en Schotland gepland.
Hotel en hostel in Aysgarth |
We waren midden twintig, vrijgezel en spuugden alle twee niet in een biertje. De vakanties waarin het gerstenat rijkelijk stroomde hadden we echter al achter ons gelaten. We wilden overdag van onze vrijheid en het landschap genieten en een beetje light culture snuiven. ’s Morgens in de auto stappen en via de kleinste wegen die op de kaart stonden, van youth hostel naar youth hostel. Genieten van het Engelse en Schotse landschap, waarbij we onderweg regelmatig even halt hielden. Soms om alleen even een foto te maken, soms om een bezoek te brengen aan een leuke plaats, soms om een kopje koffie te drinken of om ergens midden in de natuur op een campingbrandertje een cup a soupje te maken of knakworstjes op te warmen. Om vervolgens ’s avonds een youth hostel op te zoeken in een beetje een redelijke plaats qua restaurant- en pub-aanbod. We waren dan wel geen feestbeesten, maar toch wel twee rasechte Bourgondiërs. Er moest ’s avonds wel lekker gegeten kunnen worden om na afloop een lekker afzakkertje te kunnen nemen in een gezellige pub. Omdat de meeste pubs om elf uur sloten bleef het vaak bij twee of drie pints en kropen we bijna iedere avond voldaan in ons bedje, om de volgende morgen na een goede nachtrust en zonder kater te beginnen met een English breakfast.
We hadden voor deze vakantie een Renault 12 gekocht van negentien jaar oud. Ik had inmiddels de beschikking over een “autootje” van het werk, maar die was niet voor vakantiedoeleinden bedoeld en Bert was nog autoloos. We wilden in eerste instantie een auto gaan huren of zelfs een "fly and drive" gaan doen, maar vonden dat toch wel erg prijzig. Toen bedachten we dat we beter een oude auto konden kopen voor een paar honderd gulden en deze na de vakantie weer verkopen. Als het tegenviel had het maar een paar honderd gulden gekost en als het meeviel konden we hem misschien met winst verkopen en hadden we de verbraste benzine weer terugverdiend. We kochten uiteindelijk een rode Renault 12 voor 700 gulden. Na de vakantie heeft Bert de auto nog enkele maanden gebruikt om naar zijn werk te rijden en daarna hebben we hem meegegeven aan een oud ijzer-boer. Een auto huren was meer dan twee keer zo duur geweest en dit was een stuk avontuurlijker.Met de Renault 12 zijn we op ons gemakkie naar Calais gereden, waar we ons koepeltentje hebben opgezet op een camping. Vervolgens vroeg uit de veren om de laatste nachtboot naar Dover van vijf uur te nemen. Op de boot onze eerste English breakfast en voor zeven uur reden we op de Engelse wegen met een hele dag nog voor ons. Doordat we vroeg waren, was het mooi rustig op de weg en konden we mooi oefenen om links te rijden. Het was natuurlijk even wennen en je dwong jezelf om heel geconcentreerd te zijn, maar al met al viel het best mee. We waren bang voor de vele roundabouts die Engeland destijds al rijk was, maar ook dat viel reuze mee, omdat je bij het naderen van een rotonde al naar de linkerkant wordt geleid. Je moet wel een hele rare bocht maken wil je 'm nog rechtsom nemen. Bij T-splitsingen op secundaire wegen was het nog het meest opletten, omdat je dan de neiging had na het afslaan aan de rechterkant te gaan rijden. En op de allerkleinste wegen moest we goed opletten niet naar rechts te gaan als er een tegenligger aankwam.
We hadden een boekje aangeschaft waarin alle youth hostels in Groot-Britannië vermeld stonden. ’s Morgens zochten we een hostel dat zo’n 200 kilometer verderop gelegen was en daar moest de reis dan naartoe gaan. Het moest natuurlijk wel op de route liggen naar Schotland, anders rijd je ook maar doelloos alle kanten een beetje op… Omdat we ’s avonds dus wel een beetje vertier wilden hebben zochten we, zoals gemeld, hostels op in een beetje behoorlijke plaatsen. Soms lukte dit niet en dan kozen we voor een enkele keer een Bed & Breakfast als overnachting en soms namen we genoegen met weinig tot geen vertier. Achteraf blijken dan die plaatsen waar je eigenlijk tegen wil en dank terecht komt de meest memorabele. Zo kwamen we de dag voordat we Schotland bereikten in Yorkshire Dales. Het gebied waar de televisieserie James Herriot is opgenomen. Het ultieme Engelse heuvellandschap met die natuurstenen muurtjes langs de kronkelende weggetjes die hier en daar stijgingspercentages van boven de twintig procent hadden. We hadden voor die dag een hostel uitgekozen dat we redelijk vroeg in de middag bereikten en dat, naar bleek, in een duf gat lag. Het volgende hostel lag zo’n vijftig kilometer verderop en we besloten om de reis te vervolgen.
Nou, als het eerste hostel al in een gat lag… We kwamen volledig in the middle of nowhere terecht, net buiten het plaatsje Aysgarth. We namen dat deze keer maar op de koop toe. Naast het hostel lag in ieder geval een hotel met pub, dus we konden eten en een afzakkertje nemen. In totaal waren er die nacht vijf gasten in het hostel, terwijl we gewend waren dat dit er vaak zo rond de twintig waren. Met sommige gasten uit andere hostels hebben we geanimeerde gesprekken gehad, maar ook niet meer dan dat. Maar omdat er verder toch niets was, waren deze bewuste avond alle hostelgasten in de hotelbar te vinden. Het werd een zeer aangenaam gebeuren, helemaal toen later op de avond de plaatselijke rugbyclub na een wedstrijd nog even kwam naborrelen in die hotelbar. Wat hebben we achteraf gigantisch veel plezier gehad op die avond daar in een noordelijk uithoekje van Engeland. Ik had het niet willen missen!
De volgende dag werd de Schotse grens gepasseerd en was dus eigenlijk ons uiteindelijke reisdoel bereikt. We zijn kalmpjes langs de kust en door de Highlands gereden en hebben ons leven gewaagd met een riskante picknick bij Loch Ness. Ja, er zal maar één of ander beest in zo’n meer wonen dat op de geur van cup a soup afkomt en denkt: “Hé, die mannetjes zijn ook niet mager. Daar zit voor mij nog wel een lekker stukkie vlees aan.” Tsja, je weet het maar nooit…
We kwamen terecht bij The Edradour. Aangeduid als The smallest whisky distillery of Scotland. We kregen een rondleiding van een ventje van rond de twintig in een onvervalste Schotse kilt. Hij kon met zijn authentieke schotse tongval prachtig en enthousiast vertellen over de distillery en whisky in het algemeen. Zo werd ons verteld dat de vaten waarin de whisky bewaard werd, voormalige sherryvaten waren, om de kleur iets donkerder te maken. Maar het deel van zijn verhaal dat me altijd bij is gebleven ging over het graan dat gebruikt werd voor de whisky. Een eindje verderop lag namelijk een kleine boerderij midden in de graanvelden. “De volledige oogst van die boer wordt gebruikt voor onze whisky”, vertelde de gids. “And in return he gets our finished product. No questions asked. He’s a very happy farmer…”
Na afloop van de rondleiding werd ons een glaasje whisky aangeboden. Gezeten op een mooie houten zolder, omringd door heerlijke geuren en met de opgedane indrukken van de rondleiding wist ik zeker dat dit glaasje whisky me wél zou smaken. Maar helaas, ik kon er nog steeds niets lekkers in ontdekken…
Inmiddels is dat veranderd. Hoe het kan weet ik niet, maar ik vind het nu wél een streling voor de tong. Soms denk ik, wat was het leuk geweest als dat glaasje daar bij The Edradour, zo’n glaasje single malt whisky van hoge kwaliteit die je niet vaak krijgt in je leven, wat was het leuk geweest, als die mij toen ook echt had gesmaakt. Maar tegelijkertijd denk ik dan, wat ben ik blij dat ik nu, soms terugdenkend aan het bezoek aan The Edradour en soms gewoon genietend van de geur en warmte van de houtkachel in ons knusse Franse huis, wat ben ik blij dat ik nu wel zo lekker van zo’n glaasje kan genieten!